Bij Oma (W Kusters)
Bij mijn oma draag ik sloffen.
Bij mijn oma is geen tuin.
Op de mat mag je niet zitten.
Maar ze aait over je kruin.
Met mijn oma kun je kaarten.
Bij mijn oma slaap ik graag.
Op het bed mag je niet springen.
Maar ze praat als je wat vraagt.
Bij mijn oma mag ik snoepen.
Ik kijk bij haar ook soms tv.
Als ik op haar kleine schoot zit,
valt het stilhangen niet mee.
Oma (W.Kusters)
Vroeger ging ik bij mijn oma plinten stoffen, iedere week.
Oma kon niet goed meer bukken, bij iedere buk kreeg zij een steek.
Met een doekje om de vinger kroop ik haar vier muren langs.
Onder de tafel, achter stoelen ging ik zo op stofjesvangst.
Het is nu heel wat jaren later. Ik kruip nooit meer door een kamer.
Oma’s huis is er niet meer. Het moest bukken voor de hamer.
Erfenis (R. WIllle)
Toen oma dood ging was dat alles voor mama:
een zilveren ringetje
twee diamanten armbanden
het parelmoeren halssnoer
robijnen oorknijpers.
Haar gouden hart nam oma mee. Dat was jammer voor mama.
Opa (T. Coppens)
Hij heeft witte bretellen met glimmende klippen en hij rookt sigaren
mijn opa kan mooie verhalen vertellen over Egypte en z’n eerste auto en over de oorlogsjaren
hij schildert vogels met waterverf en hij heeft pensioen
en ik wil niet dat hij ziek wordt en pijn heeft
maar ik kan er niets tegen doen.
Opa is nieuwsgierig (Karel Eykman)
Je weet het, als mensen oud zijn, dan worden ze niet meer groot.
En als ze dan nog ouder zijn dan gaan ze tenslotte dood.
Maar als je je opa gaat vragen wanneer hij nou eens dood zal gaan, dan zal je opa zeggen: “Dat gaat je geen donder aan.”
Dat komt zo als mensen oud zijn, dan willen ze nog niet weg, omdat ze zo nieuwsgierig zijn: wat komt er van jou terecht.
Want opa’s zijn altijd nieuwsgierig naar wat voor soort mens je wordt.
Hij kan het nog niet precies raden, want daarvoor leef jij nog tekort.
Opa (Willem Wilmink)
Opa keek vaak in onze tuin naar die zeven sprietjes gras, en daar zag opa dan een koe die er niet was.
En later, in het ziekenhuis, kon hij verwonderd vragen waarom ze toch de buitenmuur uit zijn kamer hadden geslagen.
Voor opa was het doodgaan dus niet zoiets als nacht: het was de steeds grotere ruimte die hij voor zichzelf had bedacht.
Oma (A. Sollie)
Oma sterft. Althans dat denk ik, want m’n ouders doen zo raar.
Ze is ziek en ze moet rusten; ja O.K. maar waarom daar?
In het ziekenhuis met serum, al die dokters om haar heen en m’n moeder stiekem huilen, ik weet niks, dat is gemeen.
Ben ik weer misschien te klein soms?
Maak je huiswerk…speel jij maar. Het is toch m’n eigen oma en ik hou zoveel van haar.
De kapper van oma (K. Eykman)
Als je bij oma gaat logeren (zeg eens, ja of nee)
ga je in je leukste kleren met je eigen speelpop mee?
En dan zo een tijde later (zeg eens, nee of ja)
dan begint ze al te praten over je te lange haar.
“Want” zegt zij “het staat je kapper met je haar meer kort. We gaan samen naar de kapper.
Je ziet dan wel hoe mooi het wordt.”
“Want” zegt zij “je hebt er last van. Het groeit in je gezicht. Als je daar niet goed op past, dan groeit het nog je ogen dicht.”
Ben je terug na twee drie dagen van oma vandaan, dan kan je aan je moeder vragen: “Groeit ’t nou ook vlug aan?”
Oma (B.Rompa)
Oma was dol op alles wat wij pas hadden gekocht. Ze dacht dat het voor haar was, dat zij het hebben mocht.
Zij haalde dingen van de plank en uit de kast!
En dan hield ze die koppig de hele middag vast.
Niemand vond het erg. Oma was tenslotte oud.
Als mijn broertje haar nu nadoet, is hij gewoon wat stout.
Test (A. Sollie)
‘k Zal wel af en toe eens vragen of het niet te killig wordt; of ik soms nog thee moet zetten, vragen of er nog wat schort.
Of ik niet wat voor zal lezen, uit de krant of uit een boek. Eerst nog even op de emmer; eerst nog gauw een schone broek.
Nee, ik zorg vandaag voor opa; ja hoor, nee, dat kan ik best.
‘k Wil zo graag verpleger worden, dus dit is een goeie test.
Pudding, sinas, glaasje water. Zalfje, windel, pleister, pil.
Maar constant z’n hand vasthouden is nog ’t liefste wat hij wil.
Bij grootmoeder (Jo Kalmijn-Spierenburg)
Bij grootmoeder weet ik een kastje te staan,
zo één met een heleboel laatjes.
Daar liggen de aardigste dingetjes in.
Een album met versjes en plaatjes….
Een schelpje, waarin je, heel dicht bij je oor,
het ruisen van de zee nog kunt horen…
Een doosje, met grappige kiekjes, gemaakt,
toen ik nog niet eens was geboren.
Een stapeltje brieven, een lintje erom…
een boek met een geel verdroogd roosje…
En altijd weer, als ik bij grootmoeder ben,
bekijk ik dat alles een poosje.